Op de trainingsstage in Spanje blikte ploegmanager Merijn Zeeman al vooruit naar de eerste echte voorjaarsklassieker: “Het mooie aan Milaan-Sanremo is dat het de langste klassieker is. Bijna 300 kilometer. Eigenlijk gebeurt er 250 kilometer niets en dan: pam! Kom je langs de kust en gaat het loeihard en dan zijn er maar weinig die nog kans maken. En dat maakt die wedstrijd heel speciaal en moeilijk.”
Bram Tankink: “Koers is historie in Italië. Het is een unieke koers. Het past in het straatje maar het is uniek omdat het in Italië is. Daar is weer net een iets andere passie voor de koers en het is ook een sprinterskoers. Ook daar heb je die stress en adrenaline.”
Zeeman: “280 km hebben de mannen gereden en dan kom je op een bergje (de Poggio, red.) dat we tegenkomen in heel veel verschillende wedstrijden, maar het gaat er juist om dat het de laatste helling is voor de finish. Er wordt ontzettend snel op gereden. Je positie moet heel goed zijn. Niet te vroeg, want dan komt er nog een golf over je heen en als je te ver zit in de afdaling, kun je het ook vergeten. De toprenners die daar al vaak finale hebben gereden, weten dat. De jonge renners moeten dat ervaren. En misschien kun je daar dan ooit een resultaat halen.”